Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Habitude

betekenis & definitie

gewoonte, hebbelijkheid; omgang, betrekkingen; avoir l’habitude des chiens, kunnen omgaan met honden; avoir l’habitude du monde, zich gemakkelijk in de wereld bewegen; avoir ses habitudes chez, veel komen bij; prendre l’habitude de, zich aanwennen; cela n'est pas dans mes habitudes, dat is niet mijn gewoonte; d’habitude, gewoonlijk; par habitude, uit gewoonte.