Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Gros, grosse

betekenis & definitie

I. dik; groot, aanzienlijk; belangrijk, gewichtig; grof [geschut], zwaar [arbeid]; ruw, lomp; gezwollen [rivier], hoog [zee], onstuimig [weer]; hevig [warmte]; erg [koorts]; zwanger, fig. vol; cela est gros de conséquences, er zijn heel wat gevolgen aan verbonden; gros de malheurs, onheilspellend;

II. dik; groot; veel; donner gros pour, er heel wat voor overhebben om; gagner gros, grof geld verdienen; gros comme le bras, volop;

III. 't dikste ('t zwaarste, ’t voornaamste) deel, stam [v. boom], grove kolen; grote hoop, gros; gros de l’eau, springtij; prix de gros, en grosprijs; en gros, in ’t groot; in grove trekken; ruw; tout en gros, alles te zamen.

< >