I. voor, om, ter wille van, naar, tot, te; bestemming: ceci pour les amateurs, dit aan ’t adres van de liefhebbers; c'est pour toi, dat is voor jou; est-ce pour moi que vous dites cela?, slaat dat op mij?; ce sera pour demain (quand je serai vieux), dat is dan voor morgen (voor als ik oud ben); un remède pour la fièvre, een middel tegen de koorts; elle a été pour se marier, ze is bijna getrouwd geweest; il n’y a que les paysans pour agir avec ce sans-façon, alléén de boeren kunnen zo ongegeneerd zijn; l’affaire n'est pas pour demeurer là, het zal daarbij niet blijven; ce n’est pas pour me plaire, dat bevalt me niet (geenszins, niet erg. niet bepaald); stemming ten gunste: il est pour nous, hij is voor onze partij; je suis pour la réforme sociale, ik ben voor de sociale hervorming; j’ai pour moi les dieux, de goden zijn met mij; les raisons pour, de redenen die ervóór zijn; richting: partir pour Rome, naar Rome vertrekken; aangaande: pour ce gui est de cela, wat dat aangaat (betreft); pour moi, wat mij betreft; pour habile, il l’est, knap is hij (daar gaat niets van af); pour une gaffe, c'en est une, als je nu van een flater spreekt dan is dat er een; verhouding: dix pour cent, tien percent, tien ten honderd; pour 12 meurtres en 1890 on en signale 22 en 1891, tegen(over) 12 moorden in 1890...; oorzaak: pour quelle cause (raison)?, om welke reden?; pour vol, wegens diefstal; trop pauvre pour acheter du pain, te arm om brood te kopen; il est malade pour avoir trop mangé, omdat (doordat) hij te veel gegeten heeft; je le crois pour l’avoir vu de mes yeux, omdat ik het met eigen ogen heb gezien; pour l’affection que vous lui portez, gezien hoe weinig je voor hem voelt; toegeving: pour être dévot, je n'en suis pas moins homme, al ben ik vroom, ik ben toch daarom niet minder mens; même pour ne pas être chanteur, une jolie voix n'est pas à dédaigner, zelfs al is men geen zanger, dan is een mooie stem nog niet te versmaden; ruiling: acheter qc. pour un franc, iets voor een frank kopen; changer des billets pour de l'or, biljetten wisselen voor goud; scélérat pour scélérat, il vaut mieux être un loup qu'un homme, als het dan toch daarop neerkomt allebei schurken te zijn, is het beter wolf dan mens te zijn; identiteit: je l'ai pour ami, ik heb hem tot vriend; pour arme il avait une canne, als (tot) wapen had hij een stok; prendre pour femme, tot vrouw nemen; pour ce que, omdat; pour que, opdat, dat, om te; pour... que, hoe... ook;
II. in: le pour et le contre, het voor en tegen.