Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Garde

betekenis & definitie

bewaking, bewaring, hoede, bescherming, toezicht, wacht, dienst, gevechtsstand [bij schermen]; (lijf)wacht, garde; bewaakster, baker, verpleegster; gevest [v. degen]; bijkaart; schutblad [v. boek]; gardes, werk [van een slot]; garde descendante, aftrekkende wacht; garde montante, opkomende wacht; garde nationale, schutterij; burgerwacht; garde noble, Pauselijke lijfwacht, Zwitserse garde; garde républicaine, Parijse gendarmerie; garde du corps, lijfwacht; garde du drapeau, vaandelwacht; garde d'honneur, erewacht; n'avoir garde de, zich er wel voor wachten; crier à la garde, de wacht in ’t geweer roepen; om hulp roepen; descendre la garde, van wacht komen; faire bonne garde, waakzaam zijn; monter la garde, de wacht betrekken; op wacht staan; prendre garde à, letten op, acht slaan op; prenez garde à vous, neem u in acht; prenez garde de tomber, pas op, dat je niet valt; prendre garde que, er op letten dat; zorgen dat; être de garde, de wacht hebben; fruits de garde, fruit dat goed blijft; médecin de garde, dienstdoende geneeskundige garde à vous!, geeft acht; être en garde, in de (gevechts)positie staan; zich in acht nemen; mettre en garde contre, waarschuwen tegen; se mettre en garde, zich in postuur stellen; se tenir sur ses gardes, op zijn hoede zijn; garde, wachter, bewaker, waker; bewaarder; gardesoldaat, gardist; garde champêtre, veldwachter; garde national, schutter; les gardes du corps, de lijfwacht(ers); garde des sceaux, grootzegelbewaarder, minister van justitie; zie ook: corps.

< >