I. drukken, persen, treden [druiven], vollen [stoffen], doordrukken [letters]; betreden, plattrappen, de voet zetten op; samendrukken, verkreuken; verstuiken, verzwikken, verrekken; onderdrukken, onder lasten gebukt doen gaan; fouler aux pieds, vertrappen; met voeten treden;
II. se fouler le pied, zijn voet verstuiken; ne pas se fouler la rate, ne pas se la fouler, zich niet druk maken.