Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Face

betekenis & definitie

(aan)gezicht, gelaat; voorzijde; oppervlakte; zijde, kant, oogpunt; aanzien, gedaante; face à, met het gezicht naar; tegenover; faire face à, gekeerd zijn naar, staan tegenover; bestrijden, voorzien in. ’t hoofd bieden aan; faire face à ses engagements, zijn verplichtingen nakomen; perdre la face, de schijn niet kunnen redden; sauver la face, de schijn redden; à la face de, in het gezicht van; à la face du soleil, openlijk; op klaarlichte dag; face à van aangezicht tot aangezicht; tegenover elkaar; face à face avec, tegenover; à double face, aan beide kanten bruikbaar (bespeelbaar); niet te vertrouwen [v. personen]; de face, van voren; changer de face, een ander aanzien krijgen, van gedaante veranderen; en face, openlijk, in ’t gezicht; aan de overkant; (d')en face, hier (tegen)over; en face de, tegenover, voor; considérer l'affaire sous toutes ses faces, de zaak van alle kanten bekijken.