I. redden; verlossen; behouden; bergen [schip]; sauver le premier coup d'aeil, zorgen voor een goede eerste indruk; sauver les défauts, de fouten of gebreken wegredeneren; sauver qc. à qn., iem. iets besparen;
II. se sauver, zich redden, zich bergen; (ont)vluchten; zich snel uit de voeten maken; overkoken; je me sauve!, ik ga er van door!; se sauver de, ontkomen aan; se sauver de chez qn., iemands huis ontvluchten; se sauver sur, zijn schade verhalen op.