I. inschepen, aan boord nemen, inladen, laden, innemen; overkrijgen [stortzee]; aan boord brengen, naar de trein brengen; embarquer dans, fig. wikkelen in, betrekken in;
II. zich inschepen, scheep gaan, aan boord gaan: water overkrijgen; over het dek slaan [v. zee];
III. s’embarquer, zich inschepen, scheep gaan, aan boord gaan; instappen; s’embarquer dans, fig. zich wikkelen in, zich begeven in, zich inlaten met.