Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Effet

betekenis & definitie

uitwerking, gevolg; effect; werking, uitvoering [v. wet], daad [en geen woorden]; kracht, vermogen [v. machine]; doel, einde; indruk; effets, goed, spullen, bagage; effets (d’habillement), klederen: effets mobiliers, roerende goederen; effets publics, effecten, staatspapieren; effet rétroactif, terugwerkende kracht; effet utile, nuttig effect; effets de commerce, wissels, handelspapier; effet de lumière, lichteffect; faire un effet, een indruk maken; effect geven; à effet, op effect berekend; phrase à effet, dooddoener, phrase, machtspreuk; à l’effet de, ten einde.met het doel om; à cet effet, te dien einde, daartoe; met dat doel; en effet, inderdaad, werkelijk, heus; namelijk.

< >