I. grappig, kluchtig, potsierlijk, vermakelijk, leuk, komisch, aardig; koddig, snaaks; raar, gek, vreemd, typisch; cela n’est pas drôle, ’t is alles behalve plezierig;
II. grappenmaker, guit, snaak; schavuit, kerel; un drôle de corps, een rare snuiter (snaak, snoeshaan); une drôle d’idée, een gek idee.