I. verzetten, verleggen; in wanorde brengen, overhoop halen, door elkaar gooien; storen, hinderen, lastig vallen, ophouden, van zijn werk halen; defect maken, in het ongerede brengen; bederven [maag], van streek brengen, van de wijs brengen; krenken [verstand];
II. se déranger, in wanorde geraken; zich laten storen, moeite doen, komen; afwijken van zijn gewoonten; in het ongerede komen, van streek (van de wijs) geraken, losbandig worden; ne vous dérangez pas, doe geen moeite; blijft u zitten.