I. ontwarren, uitkammen; ophelderen, in 't reine brengen, oplossen; onderscheiden, herkennen, thuisbrengen; doorzien, doorgronden; avoir qc. à démêler avec qn., met iem. te maken (een appeltje te schillen) hebben; avoir qc. à démêler avec la justice, nog iets te verantwoorden hebben;
II. se démêler, ontward worden; zich kammen; helder worden, te voorschijn komen; se démêler de, zich redden (uit); zich onderscheiden (van).