Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Dehors

betekenis & definitie

I. (er) buiten, eruit, naar buiten: je serai dehors toute la journée, ik zal de gehele dag uit zijn; en dehors, buitenwaarts; être tout en dehors, zich geven zoals men is; alles er uitflappen; oppervlakkig zijn; par dehors, buiten om;

II. au dehors de, buiten; en dehors de, 1. buiten; 2. behalve; en dehors de moi, buiten mij (om);

III. ’t buitenste, buitenkant; buitenwereld, buitenland; uiterlijk, schijn; beentje-over [bij schaatsen]; au dehors, naar buiten, van buiten; fatsoen, manieren; buitenwerken.

< >