Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Défaut

betekenis & definitie

gebrek, ontstentenis, afwezigheid; zwakke plek, opening; onvoldoendheid; fout, mankement, feil, onvolkomenheid, tekortkoming, verzuim, verkeerdheid, gebrekkigheid; le défaut de la cuirasse, de zwakke (wonde) plek; faire défaut, ontbreken; in gebreke blijven, in de steek laten, te kort schieten; niet verschijnen; à (au) défaut de, bij gebreke van: bij gebrek aan; a son défaut, als hij er niet is (niet wil, niet kan); être en défaut, op een dwaalspoor zijn; te kort schieten; falen; sa mémoire est en défaut, zijn geheugen laat hem in de steek; mettre en défaut, op éen dwaalspoor brengen; trouver (prendre) en défaut, op een tekortkoming (fout) betrappen; par défaut, bij verstek; sans défaut, ook: zonder falen; feilloos.

< >