I. beslissen, uitmaken; verzekeren [v. overwinning], afdoen, een eind maken aan [twist]; besluiten tot [staking ]; décider à faire qc., iem. bewegen (overhalen) iets te doen;
II. beslissen (de over); décider de faire qc., besluiten iets te doen;
III. se décider,, beslist worden; een besluit nemen; se décider à, er toe besluiten om; se décider pour, zich verklaren voor, zijn keuze laten vallen op.