Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Corne, corné

betekenis & definitie

I. horen; hoorn [stof]; hoef; spoor; uitsteeksel [been]; ezelsoor, vouw; punt [steek, maan]; gaffel; kornoelje; corne à chaussure, schoenhoorn; corne d'abondance, hoorn des overvloeds; corne d'appel, toeter; corne de brume, misthoorn; Corne d'Or, Gouden Hoorn; faire les cornes à qn., iem. uitlachen [door de vingers boven ’t hoofd uit te steken]; montrer les cornes, fig. het hoofd opsteken; en corne, hoornen.

II. hoornachtig; omgevouwen.

< >