Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Bord

betekenis & definitie

boord; schip; rand, kant, zoom; oever, kust; bord à bord, boord aan boord, langszij; bord à quai, langszij de wal; à bord, aan boord (de van); à pleins bords, boordevol; overvloedig; au bord de, aan de rand (oever) van; au bord de la mer, aan zee; aller au bord de la mer, naar zee gaan (naar een zeebadplaats); les hommes du bord, de bemanning; la vie du bord, het leven aan boord; être du bord de qn., van iemands gevoelen of partij zijn; hors bord, buitenboord [motor]; hors du bord, par-dessus (le) bord, over boord, buiten boord; avoir l’âme sur le bord des lèvres, op sterven liggen; avoir le mot sur le bord des lèvres, het woord op de lippen hebben.

< >