Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Bonnet

betekenis & definitie

muts, kap; bonnet carré, doctorsmuts; bonnet grec, kalotje; bonnet rouge, revolutionnair; un gros bonnet, een hoge ome; bonnet à poil, berenmuts; bonnet de coton (de nuit), slaapmuts; triste comme un bonnet de nuit, ontzettend vervelend; bonnet de police, politiemuts, kwartiermuts; c’est bonnet blanc et blanc bonnet. ’t is lood om oud ijzer, één potnat, ’t is een broertje en een zusje; ’t is zo breed als ’t lang is; jeter son bonnet par-dessus les moulins, zich niet aan de mensen storen; dolle streken uithalen; il a mis son bonnet de travers, hij heeft de bokkepruik op; prendre le bonnet, examen doen voor doctor; prendre qc. sous son bonnet, iets verzinnen.

< >