bek, snavel; snuit [v. insect]; fig. tuit [v. kan], mondstuk, pit, brander [v. lamp], uitstek [v. brugpijler], landtong; mond; snater; bekje, bakkesje, kusje, liefje; bec Auer, gasgloeilicht; bec de gaz, gasbrander, -licht, gaslamp, -lantaarn; fin bec, lekkerbek; avoir bec et ongles, haar op de tanden hebben; van zich afbijten; avoir bon bec, niet op zijn mondje gevallen zijn; tenir qn. le bec dans l’eau, iem. met ijdele beloften paaien; bec à bec, vlak tegenover elkaar; onder vier ogen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk