1. agent, vertegenwoordiger, tussenpersoon, gevolmachtigde, beambte;
2. kracht, oorzaak;
3. middel; agent comptable, hoofdboekhouder; agent provocateur, betaalde opruier; agent d’affaires, zaakgelastigde, -waarnemer, -bezorger; agent de change, makelaar in effecten; agent de conservation, behoedmiddel tegen bederf.