Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Agent

betekenis & definitie

1. agent, vertegenwoordiger, tussenpersoon, gevolmachtigde, beambte;

2. kracht, oorzaak;
3. middel; agent comptable, hoofdboekhouder; agent provocateur, betaalde opruier; agent d’affaires, zaakgelastigde, -waarnemer, -bezorger; agent de change, makelaar in effecten; agent de conservation, behoedmiddel tegen bederf.

< >