Zo dicht mogelijk achter een voorganger rijden om te profiteren van de zuigende werking van de luchtstroom.
In 1971 kende de Grand Prix van Monza een buitengewoon spannende slotfase. De uiteindelijke top vijf, bestaande uit Howden Ganley, Mike Hailwood, François Cevert, Ronnie Peterson en winnaar Peter Gethin, werd gescheiden door 0,61 seconde. Het vijftal gaf rondenlang een demonstratie slipstreamen op het hoogste niveau. Omdat Monza toen nog geen chicanes had en er dus moeilijk kon worden ingehaald, probeerden de coureurs elkaar op de rechte stukken te passeren door zo dicht mogelijk achter elkaar te rijden. De voorste auto was daarmee telkens de pineut: deze moest op eigen kracht door de lucht snijden en had dus veel meer luchtweerstand dan de andere. Gethin, die in zijn Formule 1-carrière geen enkele andere Grand Prix-zege zou behalen, timede zijn positie in het rijtje slim en kwam vlak voor de finish uit de slipstream van zijn voorganger Peterson.
Dankzij de net wat hogere topsnelheid die Gethin daarmee bereikte, kwam hij nipt als eerste over de finish. Tegenwoordig zorgt DRS ervoor dat inhalen op de rechte stukken eerder regel dan uitzondering is geworden, maar de slipstream speelt nog steeds een belangrijke rol. Op een circuit met extreem lange rechte stukken, zoals het stratenparcours in Bakoe, plannen teams tijdens de kwalificatie de positie van hun coureurs. Op die manier kunnen zij elkaar een slipstream, ook wel tow genoemd, geven. Die paar kilometers extra die dat aan topsnelheid oplevert, kan zich vertalen naar een poleposition.