Het gedeelte van de auto waar de coureur zich bevindt. Oorspronkelijk was het begrip cockpit gereserveerd voor vliegtuigen.
In de autosport wordt het woord cockpit alleen gebruikt voor Formulewagens: eenzitters die speciaal gebouwd zijn voor het circuit.Rond het eind van de negentiende, begin van de twintigste eeuw, stond de autosport nog in de kinderschoenen. De eerste auto’s waren weinig meer dan gemotoriseerde koetsen, en uit de verslagen die zijn overgebleven van de races uit die tijd blijkt dat die vergelijking nog lang heeft standgehouden. ‘Autorenners’, zoals de waaghalzen van toen werden genoemd, startten ‘op’ een bepaald merk, analoog aan op de bok van een paardenwagen. “Camille Jenatzy op Mercedes”, aldus de deelnemerslijst van de Grand Prix Des Ardennes van 1904.
Pas toen de Formule 1 -wagens rond 1980 een chassis van koolstofvezel kregen, ging men spreken over cockpits. Sindsdien is de cockpit een kuip van over elkaar heen gelegde dunne vellen koolstofvezel, die in een oven worden afgebakken tot een harde, lichte en bijzonder sterke constructie. In zo’n cockpit is de coureur goed beschermd tegen ongelukken: het materiaal zelf blijft bij een crash vrijwel altijd intact, al zal bij een zware klap het lichaam van de coureur helaas minder crashbestendig blijken dan de cockpit waarin hij zich bevindt.