Alle Formule 1-auto’s moeten een automatische brandblusser aan boord hebben.
In een Formule 1-auto bevinden zich sensoren die voortdurend de temperatuur meten. Wordt deze te hoog, dan wordt automatisch het brandblussysteem geactiveerd. Binnen een periode van minstens tien en uiterlijk dertig seconden moet de brandblusser minstens 95 procent van zijn inhoud - een speciaal schuim dat alleen in de Formule 1 gebruikt wordt - hebben geloosd in zowel het motorcompartiment als de cockpit. Daarbij mag de uitstroomopening van de brandblusser in de cockpit niet rechtstreeks op het gezicht van de coureur zijn gericht. Het systeem moet ook handmatig te bedienen zijn door de coureur. Ook baancommissarissen kunnen handmatig de on board-brandblusser activeren.
Daarvoor heeft elke auto een hendeltje dat zich aan de zijkant van de airbox bevindt. Door eraan te trekken wordt in één keer het volledige elektrische systeem van de auto uitgeschakeld, en tegelijkertijd de brandblusser in werking gesteld. De fabrikant van de brandblusser kan op verzoek van de teams de vorm ervan aanpassen om hem zo goed mogelijk in het ontwerp van de auto te laten passen. De standaard afmetingen zijn 15 centimeter doorsnee en 25 centimeter in lengte. De brandblusser weegt circa 4 kilo en wordt vanwege het zwaartepunt van de auto zo laag mogelijk in het chassis geplaatst.