Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

mokkel

betekenis & definitie

vrouw; geliefde

In de tweede helft van de 16de eeuw voor het eerst opgetekend, in een literaire tekst, in de vorm moxken. In de 17de eeuw gesignaleerd als moggel, bijvoorbeeld in 1672 in de samenstelling moggel-moer (‘lichtzinnige of slonzige vrouw’). Mogelijk ontleend aan het Middelhoogduitse mocke, dat ‘zeug’ betekent. In 1731 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, achter in het boek Cartouche, of de Gestrafte Booswicht. Daar komt het woord voor in de vorm mokken, met als betekenis ‘een slegt vrouws perzoon’. Köster Henke definieert mokkel(tje) in 1906 in De Boeventaal als ‘meid’, ‘geliefde’ -- hier heeft het dus zijn negatieve betekenis verloren. Als voorbeeldzinnen geeft hij onder meer: ‘Zeg mokkeltje, ik heb een mooie gooser voor je meegebracht’ en ‘Hij gaat met zen [sic] mokkel in de koffer’. Mokkel komt in diverse samenstellingen voor, waaronder mokkelbeis en mokkelbajes voor ‘bordeel’. Een min of meer vaste verbinding, die we aantreffen vanaf het begin van de 20ste eeuw, is lekker mokkel(tje).

In een straatlied van omstreeks 1905, getiteld ‘Bij blonde Nel op de Ceintuurbaan’, komt het volgende couplet voor:

O, heerlijke buurt IJ IJ,
Waar ik met al die mokkeltjes vrij,
Waar je naar blonde Nel toe gaat,
Soms met een dametje van de straat.

• Hij rammelt maar raak, luchtig, vroolijk, stokzwaaiend en als ’r ’n dienstmeid of ’n winkeljuffer voorbij tippelt, even zeggend: ‘lekker mokkeltje ging daar’ en dan weer doorpratend, zelfbewust-ferme, pootige kerel, die overal maling aan heeft. ¶ L.H.A. Drabbe, Levenslol (1901), pp. 289-290
• ‘Gut ja, ’n prinsessie! Hè, ’k zou dat lekkere mokkeltje wel ’s wille zien!’ ¶ S. Abramsz., Levende beelden (1909), p. 183
• Op de eerste etage aan de voorkant, hadden een mokkel en een kerel de nacht doorgebracht. ¶ Paul Rollman, Paul Rollman blijft ademhalen (1971), p. 118