onnozel persoon, groentje
In 1915 voor het eerst aangetroffen, in het werk van Is. Querido. Querido geeft als betekenis in een voetnoot ‘flemert’. In een later werk, Mooie Karel uit 1925, omschrijft hij groenzoeter als ‘onnoozel bloedje’. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. Van Bolhuis geeft als voorbeeldzin: ‘Wat doet zo’n groenzoeter ook op de vlakte?’ Ook aangetroffen als groenzoeterd en groensoeter. Als afleiding is groenzoeterij gevonden voor ‘onnozelheid’.
• ‘Nou Bochel, immese groenzoeter... dat zég je goed.’ ¶ Is. Querido, Van Nes en Zeedijk (1915), p. 34
• Zoo’n groenzoeter tippelt d’r in bij de eerste de beste #heikneuter en weet niks beter te doen dan te hinneke. ¶ Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar (1935), p. 35
• Van hem verwachtte Kingma meer heil dan van zijn inspecteur Zelderbos, die inderdaad een groenzoetertje en nogal pedant was. ¶ Piet Bakker, Kidnap (1952), p. 14