groenzoeter
(1914) (Barg.) (varianten: groenjoeker, groenkoker, groenpoeper) (onhandige) beginneling, groentje, sufferd, onnozel figuur. Groenpoeper komt uit de soldatentaal, waar het 'recruut' betekent. • Nou Bochel, immese groenzoeter... dat zég je goed. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. Tiende druk....