Eufemisme uit de jaren vijftig voor iemand die door een lichamelijk gebrek niet op normale wijze voor zichzelf kan zorgen. De term betekende oorspronkelijk ‘niet gezond’. In de achttiende en negentiende eeuw sloeg het woord ook op ‘een tengevolge van ziekten, verwonding of verminking, of door den ouderdom voor den dienst (geheel of gedeeltelijk) ongeschikt geworden soldaat’ (WNT). Tegenwoordig niet langer verhullend.
Er zijn andere eufemismen voor in de plaats gekomen. Zie ook gehandicapte*. In politiek correcte kringen heeft men het over ‘mensen* met een vlekje’.
En zo moest ze wel verdwijnen, had ze niet de hele uitkeringsmachine aan psychisch gestoorden en andere invaliden in de zin der wet zoals dat heet, in het honderd willen sturen.
Jan Wolkers: Turks fruit. 1969
De arbeidsongeschikte die ondanks zijn restcapaciteiten geen baan meer vindt, moet hulp krijgen om niet helemaal in de rol van invalide weg te zakken.
NRC Handelsblad, 26-10-70
Hebt u een advies aan uw collega-dames, die ook getrouwd zijn met een invalide?
Gerrit Komrij: Horen, zien en zwijgen. 1977