Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

Grieks

betekenis & definitie

Prostitutiejargon voor een seksuele variant: anaal verkeer; sodomie. Van Dale (twaalfde druk) vermeldt ‘het op zijn Grieks doen’: anaal coïteren. Schertsende synoniemen (gesignaleerd door de ‘Geïllustreerde Encyclopedie van de Sexualiteit’, 1977-1980) zijn: achtergevel-toerisme en achterommetjes* maken. Ook in het Engelse slang: ‘Greek arts (culture, way)’. Zie ook: Griekse*' beginselen.

Als mannen aan de telefoon vragen wat ik allemaal doe dan zeg ik altijd meteen: ‘Alles behalve Grieks.’

NieuweRevu, 07-12-97

Griekse

Wandluis, vlo, ongedierte. Een Bargoense term die al voorkomt in het ‘Liber Vagatorum’ (1547), bij Koster Henke en bij Bolhuis. De Beer en Laurillard vermelden bij ‘Griek’ enkel de Bargoense betekenis ‘valsaard, valse speler’. Een ‘grieksenscheffer’ was een luizenverschaffer. Een ‘Griekse fokker’ was een Bargoense benaming voor een zwerver. De herkomst van de term is niet meteen duidelijk. Vlooien en ander ongedierte wijzen op een gebrek aan hygiëne en daarom ook vaak op armoede. Er hangt nog steeds een zwaar taboe rond het onderwerp. Men schaamt zich hiervoor.

Zij kwamen nooit uit hun kleren en werden opgevreten door de Grieksen en kinnif.

H. van Aalst: Tussen martieners en bietsers. 1946