Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

Gossie, gossiemijn, gossiemikkie, gossiepietje

betekenis & definitie

Nonsensicale bastaardvloeken. Versterkingen van ‘godsie*’ (volgens sommigen een verbastering van: God zij). Volgens het WNT, dat H.J. Schimmel citeert (‘Romantische Werken’. 3 dln. 1870-1876), vooral in de mond van jonge vrouwen. Voor meer informatie verwijs ik naar RG.J. van Sterkenburg (1997).

Juffrouw Haasma gossiemijn-de.

Jacob Israël de Haan: Pijpelijntjes. 1904

‘Gossiemijne...’ zei de kok, en het deksel van de kist kierde open.

Jan de Hartog: De kleine ark. 1933; vijfde druk. 1973

‘Gossiepietje,’ zei Liesje. ‘En wat dan?’

Remco Campert: Tjeempie! of Liesje in luiletterland. 1968

Gossiemikkie, ik moet naar m’n nest!

Jan de Hartog: De commodore. 1987

‘Zegt hij dat? Gossiegossie. Het was precies andersom. Maar ja, dat heb je met Henk wel vaker.’ NRC Handelsblad, 20-12-99