Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

behoj(j)ebikker

betekenis & definitie

Bargoens woord voor pooier. Behoje betent ‘vrouwelijk geslachtsdeel’ (afgeleid van het Hebreeuwse woord ‘behata’: schaamte). Letterlijk dus iemand die leeft (bikt = vreet) van het zedeloos bedrijf van zijn vrouw. De hedendaagse pooier noemt zichzelf liever een kamerverhuurder* of een relax-exploitant*.

Behojjebikker, een kerel die leeft (bikt) van het zedeloos bedrijf van zijn vrouw of meid. Ook een scheldnaam voor den houder van een café met dames.

W.L.H. Koster Henke: Boeventaal. 1906

Ook zij achten zich boven zo’n ploert verheven en zijn vies van zulke behojebikkers.

H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946