Bargoens woord voor pooier. Behoje betent ‘vrouwelijk geslachtsdeel’ (afgeleid van het Hebreeuwse woord ‘behata’: schaamte). Letterlijk dus iemand die leeft (bikt = vreet) van het zedeloos bedrijf van zijn vrouw. De hedendaagse pooier noemt zichzelf liever een kamerverhuurder* of een relax-exploitant*.
Behojjebikker, een kerel die leeft (bikt) van het zedeloos bedrijf van zijn vrouw of meid. Ook een scheldnaam voor den houder van een café met dames.
W.L.H. Koster Henke: Boeventaal. 1906
Ook zij achten zich boven zo’n ploert verheven en zijn vies van zulke behojebikkers.
H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946