Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Grondbewerking

betekenis & definitie

Het doel van grondbewerking is de grond in een zo gunstig mogelijke toestand te brengen voor de plantengroei, d.w.z. wanneer de verhouding van de inhoud aan gronddeeltjes, lucht en water zoveel mogelijk nadert tot 1 : 1 : 1. Hiertoe dient het losmaken van de grond, opdat door de weersinvloeden (uitvriezen) de grove kluiten in de bouwvoor tot kleine, kruimelige delen uiteenvallen en zodoende een zo gunstig mogelijke verhouding gronddeeltjes en tussenliggende holten (poriënvolume) ontstaat.

Dan kunnen met behulp van de veel lucht behoevende bacteriën de gewenste omzettingen in de grond plaats vinden, als het vergaan van de plantenwortels, stoppelresten en stalmest, de binding en verlangde omzetting van de ingebrachte kunstmeststoffen, het terugdringen of omzetten in gunstige zin van de schadelijke zuurstofarme verbindingen, het vormen van humusdelen en al wat het bodemcomplex kan verrijken. Naast dit directe en belangrijkste doel, wordt met de grondbewerking nog beoogd: de onkruidbestrijding en het onderbrengen en met de gronddeeltjes vermengen van de meststoffen.

Hoewel dus de grondbewerking in het algemeen een gunstige invloed heeft, dient anderzijds te worden gewaarschuwd tegen overdrijving. Een al te veel herhaalde grondbewerking kan ook nadelen opleveren.

De grond kan daardoor stoffig worden, d.w.z. dat de goede structuur juist wordt vernield. Voorts kan door het te diep ploegen b.v. grond van minder goede hoedanigheid worden bovengebracht, terwijl ook het geregeld ‘zwart’ houden van de grond afspoeling of stuiven kan bevorderen: ‘erosie’.Bij het spitten wordt met de spade een dunne laag grond losgestoken en omgekeerd neergegooid. Van de samenhang van de grond hangt af in welke mate de verkruimeling plaats heeft. De spittende man kan hierop invloed uitoefenen, door sterk samenhangende grond in dunnere lagen los te steken dan losse grond.

Bij het ploegen wordt een ploegvoor omgelegd, die horizontaal door de schaar en vaak ook verticaal door een mes of schijf wordt losgesneden. De losgesneden grond schuift tegen het rister op, wordt daarbij verkruimeld en tenslotte min of meer volledig omgekeerd neergelegd. De mate van verkruimeling is ook hier afhankelijk van de samenhang van de grond, doch tevens van de vorm van ploegschaar en rister, kortom van het model van de ploeg. Het is van belang te weten tot welke diepte de grond moet worden losgemaakt. De losgemaakte grond vormt de bouwvoor. De grondbewerking wordt duurder naarmate de grond dieper wordt geploegd.

Men zal dus niet dieper ploegen dan strikt noodzakelijk is, om een luchtige, droge bouwvoor te krijgen. Bij slecht doorlatende grond wordt dieper geploegd dan op gronden waar de regen gemakkelijk wegzakt. De meest gewenste ploegdiepte hangt dan ook af van de aard van de opvolgende grondlagen.

Ook de tijd van het ploegen is van belang en ongelijk voor verschillende grondsoorten. Zware klei moet voor de winter geploegd zijn en dit mag niet geschieden wanneer de grond flink nat is, daar hij anders te stijf in elkaar wordt gekneed, waardoor het verkrijgen van een goede structuur wordt bemoeilijkt. Zou pas in het voorjaar worden geploegd, dan zou de grond geen tijd hebben behoorlijk te drogen en uiteen te vallen en integendeel tot vaste brokken opdrogen. Lichte kleigronden kunnen later in de herfst, maar toch ook voor de winter worden bewerkt. In het N. van ons land tracht men eind Nov. klaar te zijn, in het Z. wordt wel doorgeploegd tot Kerstmis. Op zandgronden wordt zowel in het voorals najaar geploegd.

Het ploegen in het voorjaar is op die gronden vaak nood zakelijk om de stalmest die er ’s winters op is gebracht onder te werken. Het ploegen in het voorjaar heeft echter wel tot nadeel, dat de grond vaak te sterk uitdroogt, zodat men zo enigszins mogelijk, vroeg in het seizoen en liefst voor de winter moet ploegen. De leemhoudende gronden worden eveneens veelal voor de winter geploegd; is de winter nat, dan slaan zij gemakkelijk dicht en moet in het voorjaar nog eens geploegd worden, daar zij anders te laat opdrogen.

Vaak komt onder de bouwvoor een dichte laag voor, waardoor de planten spoedig van droogte te lijden hebben. In dat geval is aan te bevelen deze laag los te maken met een ondergrondwoeler. Ook bij steeds op dezelfde diepte ploegen smeert men de grond ter diepte van de ploegzool vooral op de veengronden op den duur dicht en dan is het gewenst een enkel jaar deze ondergrond los te woelen.

Bij het stoppelploegen wordt eerst ondiep geploegd en dit daarna dieper herhaald. Gewoonlijk wordt voor wintergraan minder diep geploegd, het voornaamste hier is, een goed kruimelig kiembed te verkrijgen voor het zaad.

Ook de ploegbreedte is van belang. Is de grond sterk samenhangend, dan zal niet breed worden geploegd, daar anders de grond in te grote brokken blijft liggen. De ploegbreedte varieert van 20 tot 40 cm; bij de eenscharige ploeg kan men deze naar believen verstellen, bij de meerscharige ploeg is men afhankelijk van de afstand tussen de risters.

Het eggen geschiedt om de losgeploegde grond fijner te maken, een dichte of dichtgeslagen bovenlaag (b.v. na harde regen) los te maken, om onkruid te verdelgen of te bestrijden en om meststoffen en zaaizaden onder te brengen. Deze bewerking volgt op het ploegen, vaak echter eerst in het voorjaar. Zij dient dan tevens om de grond als kiembed klaar te maken voor het zaad. De tanden van de eg zijn verstelbaar op gewenste diepte. De cultivator is een bijzonder soort eg, het aantal tanden is minder en de bewerking is dieper door de grotere tanden, zodat dit werktuig bij voorkeur wordt gebruikt voor gewassen waarvoor een diep losgemaakte grond wenselijk is, zoals b.v. voor de aardappel. Veelal wordt nadien geëgd, om een fijnere verkruimeling te bewerken.

Door de bewerking met ploeg, eg of cultivator is het land onder bepaalde omstandigheden te los om op juiste diepte te kunnen zaaien, of om de gewassen goed te doen groeien. Dit wordt verholpen door de grond met een rol of gesleepte balk aan te drukken. De gladde rol vooral maakt de kluitjes goed fijn en drukt de grond mooi glad aan. Bij opgevroren wintergranen is het wenselijk de plantjes in het voorjaar met de rol weer vast te drukken, waardoor behoorlijke groei en uitstoeling wordt bevorderd. Op grasland wordt gesleept met de zg. weide-sleep om de molshopen over het land te verdelen, terwijl ook de rol wordt gebezigd om de moeraspaardestaart door kneuzing te verdelgen.

< >