Ensie 1947

Redactie Anton Reichling S.J. en J.S. Witsenelias (1947)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Latijnse letterkunde na de val van Rome

betekenis & definitie

De middeleeuwse Lat. letterkunde laat zich verdelen in vier tijdperken. Het eerste loopt ongeveer van de dood van St Augustinus tot het optreden van Karel de Grote.

De voornaamste vertegenwoordigers zijn de dichterlijke briefschrijver Paulinus van Nola (gest. 431), de zanger der martelaarsgeschiedenissen Aurelius Prudentius Clemens uit Saragossa, de geschiedschrijver Sulpicius Severus, de redenaar paus Leo Ien de wijsgeer Boëthius. Als geschiedschrijver der Franse kerk blijft Gregorius van Tours (ca 540-604) leesbaar en lezenswaardig. In de 7de eeuw geraakte de letterkundige traditie in diep verval.De 2de periode, doorgaans de karolingische renaissance genoemd, is een tijdperk van opleving tijdens Karel de Grote, Lodewijk de Vrome en Karel de Kale. Haar grondlegger is de ‘eerbiedwaardige’ Beda (673-735) in Engeland. Zij werd naar het vasteland overgebracht door Alcuinus, een uitstekend onderwijsorganisator, uit wiens scholen tal van Lat. schrijvers voortkwamen. Einhard beschreef het leven van Karel de Grote.

Na deze karolingische bloei volgt wederom een inzinking, die duurt tot de oprichting der eerste universiteiten. De voornaamste figuur uit deze periode is Hroswitha van Gandersheim, een Saksische non, schrijfster van geestelijke drama’s.

Bij de 12de eeuw begint de grootste bloeiperiode, deels aan de universiteiten, deels in de kloosters. De grootste schrijver dezer eeuw is Bernardus van Clairvaux. Als stilist verdient ook Abaelardus vermelding. Beroemd bleven diens brieven aan zijn leerlinge Héloïse, door haar in hartstochtelijke stijl beantwoord. De verering der schone vrouw viert hoogtij in de dichtkunst. Zij wordt schitterend tot uitdrukking gebracht door Hildebert van Tours. Uit de 12de eeuw bezitten wij ook enige humoristische dichtwerken, de ‘Ysengrimus’ van Nivardus en de ‘Geta’ van Vitalis van Blois. In de 13de eeuw verliest de stijl zijn oorspronkelijke frisheid, doch worden werken van grote systeemkracht geschreven. Het is de eeuw van de theoloog en wijsgeer Thomas van Aquino en van de mysticus Bonaventura. Universiteitsstudenten schrijven in die tijd licht humoristische, licht weemoedige liederen, de z.g. Carmina Burana, terwijl de gedachte aan de dood de officiële poëzie gaat beheersen, speciaal bij Alanus ab Insulis. Terwijl in de 14de en 15de eeuw in Italië de Renaissance reeds een aanvang nam, ontstond in Nederland een Lat. meesterwerkje, de Navolging van Christus. De grote It. Renaissance-dichters drukten zich allen uit in het Lat., ook wanneer zij daarnaast de volkstaal bezigden. In het bijzonder als Lat. dichters kenmerkten zich Silvius Aeneas Piccolomini (1405-1464) en Giovanni Pontano (1426-1503).

In nauwe aansluiting bij het It. humanisme ontwikkelde zich het Hongaarse, dat vooral tijdens de regering van koning Matthias (1458-1490) bloeide met vertegenwoordigers als Jan Vitéz, Ladislaus Gebéb, Janus Pannonius en Pelbartus van Temesvar. De grootste Tsjechische humanist van de 17de eeuw is Johannes Amos Komenský of Comenius, paedagoog, overleden te Amsterdam in 1670.

In de 16de eeuw verplaatst het zwaartepunt zich naar Frankrijk, waar Guillaume du Bellay (1491-1543), Nicolas Bourbon (1503-1548), Salmon Macrin (1490-1557), Théodore de Bèze (1519-1608) en Joachim du Bellay (1522-1560) zich als Lat. dichters onderscheidden. Een woordenboek van het middeleeuws Lat. werd samengesteld door Charles du Cange (1610-1688). Het is nog heden in gebruik.

In Schotland werkte de geschiedschrijver en dramaturg George Buchanan (1506-1582), leermeester van de Schotse koning Jacobus VI (1566-1625), die ook Lat. verzen schreef.

In de Nederlanden begint het humanistenlatijn met Petrus Burrus, geboren te Brugge, een moralist, wiens poëzie zich dichter dan men meestal meent bij de Ned. aansluit. De grootste Ned. humanist is Desiderius Erasmus (1469-1536), die echter uitsluitend proza heeft geschreven. Het beroemdst bleven zijn ‘Lof der Zotheid’ en zijn ‘Samenspraken’. De bekendste Ned. dichter in het Lat. is de jong gestorven Janus Secundus (1511-1536), wiens meesterwerk ‘Kusjes’ diepgaande invloed uitoefende. De Leidse universiteit was een middelpunt van Lat. humanistische literatuur met Domenicus Baudius (1561-1613), Daniël Heinsius (1580-1655) en Huig deGroot (1583-1645).

Overtalrijk zijn de Lat. dichters in Duitsland, vooral na 1560. Hier kwam een bijzondere vorm van Lat. poëzie tot bloei, het z.g. schooldrama of jezuïetendrama, door leerlingen opgevoerd. De voornaamste toneelschrijvers zijn Jacob Bidermann (1578-1637), Jacob Balde (16041688) en de Oostenrijker Nikolaus von Avancini (16121668).

Vlaanderen had in de 17de eeuw enige religieuze dichters van betekenis: Sidronius Hosschius (1596-1653) en Guilelmus Becanus (1608-1683). In de 18de eeuw stierf de gewoonte. Lat. te schrijven, geleidelijk uit. In Engeland werkte toen Robert Lowih (1710-1787). In de nieuwere tijd werd het schrijven van Lat. verzen een liefhebberij, met succes beoefend door Gioacchino Pecci (1810-1903), meer bekend als paus Leo XIII. In Nederland werd de Lat. poëzie in ere gehouden door Rudolphus van Oppenruay (1856-1936) en P. H. Damsté (1860-1943), die ook de modernste begrippen in het Lat. wist uit te drukken, b.v. in ‘Rapta Lamella’ (Het gestolen fietsplaatje).

A. VAN DUINKERKEN

Gustav Schnürer, Kerk en Beschaving in de Middeleeuwen, 3 dln, 1939.

F. J. E. Raby, A History of Christian-latin Poetry, 1927.
J. de Ghellinck, Littérature latine au moyen-âge, 4 dln, 1939-1946.

Johan Nordstrom, Moyen-âge et Renaissance, 1933.

Georg Ellinger, Geschichte der neulateinischen Literatur Deutschlands, 3 dln, 1929-1933.

D. Murarasu, La poésie néo-latine et la renaissance des lettres antiques en France (1500-1549>, 1928.
P. Hofman Peerlkamp, Liber de vita, doctrinaet facilitate Neerlandorum qui carmina Latina composuerunl, 1838.

Johannes Müller S.J., Das Jesuitendrama, 1930.