Ensie 1946

Redactie Harmen de Vos, Philip Kohnstamm (1946)

Gepubliceerd op 15-05-2019

Parapsychologie

betekenis & definitie

De parapsychologie (naast- of bijzielkunde) houdt zich bezig met zekere geheimzinnige verschijnselen, die, naar velen beweren, in het kader der gewone psychologie niet kunnen worden ondergebracht. Gewoonlijk rekent men daarbij ook verschijnselen van eigenlijk fysische, resp. parafysische aard.

De vraag is nu of bovenstaande bewering gerechtvaardigd wordt door wetenschappelijk, liefst experimenteel onderzoek. Slechts op het meest belangrijke en best geconstateerde kunnen wij hier ingaan. De uitkomsten van het onderzoek der fysische, resp. parafysische verschijnselen, die wij het eerst behandelen, zijn uitermate schaars.

Het best geslaagd lijken in deze de experimenten ten opzichte van de telekinese, d.w.z. de beweging van stoffelijke voorwerpen door onzichtbare inwerking binnen een besloten ruimte of althans op geringe afstand.

In September 1895 hielden kolonel A. de Rochas, X. Dariex, uitgever van de ‘Annales des Sciences psychiques, graaf A. de Grammont, dr in de natuurwetenschappen, A. Sabatier, prof. in de zoölogie en vergelijkende anatomie, baron C. de Watteville, licenciaat in de natuurwetenschappen en de rechten, met het bekende ‘medium’ Eusapia Palladino een reeks zittingen, op een waarvan het navolgende gebeurde:

Eusapia, die voor de zitting was onderzocht, zette zich, terwijl een petroleumlamp op een tafel op een afstand van ongeveer 2.50 m straalde en men bij vol licht waarnam, neer aan het einde van een kleine tafel en vroeg om twee met water gevulde glazen, die men op de tafel zette. Vervolgens dompelde zij elke hand in een met water gevuld glas. De Rochas hield voortdurend zijn hand op de knieën van Eusapia, Sabatier en de Grammont bewaakten haar voeten. Eusapia drukte haar handen vast tegen de binnenwanden der glazen aan en hief deze boven de tafel omhoog en zelfs buiten de omtrek ervan zonder enige aanraking met de tafel. Zij bewoog haar handen nu eens naar rechts, dan weer naar links. De tafel maakte hiermee overeenstemmende bewegingen, terwijl zij de richting van Eusapia’s handen volgde.

De handen in de glazen gingen boven de tafel omhoog en overeenkomstig met de beweging van Eusapia’s handen ging de tafel ongeveer een kwart meter de hoogte in, zweefde gedurende enige seconden en viel dan terug. Nog eens, onder dezelfde voorwaarden van controle, ging de tafel ongeveer 0.30 m de hoogte in. Het verslag dier verschijnselen werd gedurende de zitting neergeschreven.

Men vraagt zich af, door welk toestel — aangenomen dat Eusapia een of andere truc gebruikte — die bewegingen en opheffingen van de tafel konden worden bewerkstelligd? Er is ons, tot dusver, geen opheldering dienaangaande bekend.

In 1908 hielden drie leden der ‘Society for Psychical Research’, die studie van de goochelkunst hadden gemaakt, te Napels elf zittingen met Eusapia.De gebeurtenissen bij die zittingen werden aan een stenograaf gedicteerd, die zich in hetzelfde vertrek bevond. Bij de negende zitting stond Eusapia toe, dat haar handen en voeten met touwen werden gebonden en de tafelbewegingen begonnen, bij zeer goed licht, bijna onmiddellijk.De tafel ging herhaalde malen geheel de hoogte in onder uitstekende voorwaardenvan controle.

Aangezien dergelijke raadselachtige bewegingen herhaalde keren fotografisch en ook anderszins op mechanische wijze zijn geregistreerd, is de hypothese van zinsbegoocheling' allesbehalve waarschijnlijk. De uitermate sceptische M. Dessoir, die ook met Eusapia proeven heeft genomen, achtte deze hypothese wat de tafelopheffingen betreft, niet toepasselijk en erkende, dat enkele bewegingen hem onbegrijpelijk zijn gebleven.

E.Osty oefende in 1930 en 1931 bij zijn desbetreffende proeven met Rudi Schneider controle door middel van een infrarode (dus onzichtbare) straal. Bij onderbreking van die straal (b.v. door een hand) werd een electrische stroom gesloten en ging daardoor een bel luiden. Tevens kon dan een van te voren geprepareerde fotografische plaat worden belicht. Bedrog viel op die manier gemakkelijk aan te tonen.

Op een zekere zitting verkreeg men, na het luiden van de bel, acht negatieven, waarop echter niets abnormaals werd waargenomen. Er werkte dus, volgens Osty, bij die gelegenheden een niet te fotograferen ‘substantie’, die in staat was niet minder dan 30% van de infrarode straal op te slorpen resp. te breken, daar dit de nodige graad van opslorping resp. breking was om het toestel in werking te brengen. Door middel van een gevoelige galvanometer werd vastgesteld, dat de ‘substantie’ gedurende haar verblijf in het infrarood aan slingeringen onderhevig was. Voorts was de trilling der ‘substantie’ in het infrarood gelijktijdig met de spieractie van het medium bij de ademhaling en de ademhaling zelf in buitengewone mate versneld (tot over de 300 keer in de minuut). De telekinese schijnt dus in hoofdzaak te worden veroorzaakt door een stof, die uit het lichaam van de proefpersoon treedt.

Bij de rangschikking en behandeling der parapsychische verschijnselen in eigenlijke zin gaan wij voornamelijk uit van de veronderstelling, dat, aangezien in het normale onze waarneming een veel ruimere kring beslaat dan onze inwerking, zulks ook ten opzichte van het supranormale aannemelijk is.

Wij geven eerst een geval van ‘helderziendheid’, dat zowel op het verleden als op het heden betrekking kan hebben en ontleend is aan een artikel van Dufay in de ‘Revue philosophique’, 1889.

Een meisje, ten onrechte van diefstal verdacht, zat in de gevangenis. Dufay nam de volgende proef met haar:

Een gevangene, van moord aangeklaagd, had zich van het leven beroofd. Dufay nam een stuk van de das, waarmee de gedetineerde zich had gewurgd en wikkelde dit in verscheidene bladen papier, die hij vast dichtbond. Hij bracht vervolgens het meisje, dat niets van die zelfmoord afwist, in slaap door zijn hand op haar voorhoofd te leggen en gaf haar het pakketje in handen. Zij wierp het met huivering van zich weg en deelde bij ondervraging mede, dat er een das in was, waarmee iemand zich had gedood, die wegens moord in de gevangenis zat, voorts dat hij die moord met een snoeimes had gepleegd. Toen vroeg men haar iets dat nog in het duister lag, nl. wat hij met dat snoeimes had gedaan. Zij zeide, dat hij het in een waterplas had geworpen en wees vrij nauwkeurig de plaats ervan aan, zodat men nog diezelfde dag het moordwerktuig vermocht op te dreggen.

Het kan zijn, dat de proefpersoon een handeling in het verleden zag, maar ook dat zij het snoeimes en de plaats waar dit zich bevond, op supranormale wijze waarnam en daaruit een juiste gevolgtrekking maakte. De parapsychologische verschijnselen immers lopen bij een zelfde persoon meestal zo dooreen, dat het moeilijk is ze streng van elkaar te scheiden.

J. B. Rhine\ande Duke University te Durham (U.S.A.) en ten onzent P. A. Dietz hebben door proeven op grote schaal aangetoond, dat ook buiten de normale werking van de ogen gezichtswaarnemingen kunnen voorkomen.

Nu een geval van ‘vooruitzien in de tijd’. Het is geput uit een boek van de bovengenoemde E. Osty. De 30ste September 1913 was graaf L. C. de B. in tegenwoordigheid van de gehypnotiseerde mevr. Morel, die, naar verzekerd wordt, volstrekt niets van zijn leven wist en hem niet kende. Zij zeide o.m. tot hem: ‘Vandaag zal u onvoorzien er toe gebracht worden grote stappen te doen in een politieke aangelegenheid ... Ik zie... een grote menigte ... u spreekt alleen te midden van al die mensen, het zal een triomf zijn ... Ik zie ook mensen in uniform in een zeer eenvoudige landstreek.’ Op de avond van dezelfde dag kwam de graaf er toe, met een vriend te spreken over een vliegkamp met loodsen, sinds een zekere tijd in gereedheid gebracht en waarmee hij Savoye wilde begiftigen. De volgende dag deed die vriend uit eigen beweging een stap dienaangaande bij het ministerie van oorlog en de 2de October werd de graaf bij het nationaal vliegcomité geroepen, waar men hem voorstelde, de officiële inauguratie zo spoedig mogelijk te houden. Als datum werd de 26ste October vastgesteld. In de morgen van de 7de October hield graaf C. een tweede zitting met mevr. Morel en zij zeide: ‘U zult spoedig een reis maken voor een grote plechtigheid ... ik zie buitengewoon veel volk . . . het is zeer mooi weer ... Ik zie verscheiden dingen in de lucht als vliegtuigen van verschillende vormen. Er zal een val van een hunner plaats hebben, maar het zal niet ernstig zijn, niemand zal gekwetst worden. Er zullen geen haken en ogen bij de organisatie van dat feest zijn, uitgezonderd echter een gebrek in de constructie der gebouwen, soorten loodsen, die men van te voren zal moeten repareren.’ De woorden van het sujet werden onder het spreken door graaf C. opgeschreven. Bij deze zitting had hij wel de vermoedelijke afloop van de inauguratie-plechtigheid voor de geest, maar kon niet weten of het die dag mooi weer zou zijn, of een vliegtuig zou neervallen zonder dat iemand een kwetsuur zou oplopen en of een gebrek in de bouw der loodsen tevoren zou moeten worden hersteld. De laatste aanwijzing achtte hij onjuist, daar de loodsen goed uitgevoerd bevonden waren.

Omstreeks de 15de October moest een voorbijkomend vliegtuig op het vliegveld een noodlanding maken. Men besloot het in een loods op te bergen en op het ogenblik dat het erin gebracht zou worden bemerkte men dat de deuren der loodsen te laag waren en dat men zich moest haasten, ze te verhogen. De 26ste October vond het feest bij schitterend weer plaats. Graaf C. hield een toespraak, keerde na afloop huiswaarts en om 5 uur berichtte men hem, dat een vlieger, toen het publiek zich verspreid had, een vliegtuig uit de loods had gehaald om met een passagier een vlucht te doen, maar dat het toestel bij de nederdaling kantelde en daarbij ernstig werd beschadigd. De vlieger en zijn vriend kwamen er echter met enkele onbeduidende kneuzingen af.

Wij wijzen hier terloops op J. W. Dunne, die door ontleding van zijn eigen dromen tot de overtuiging kwam dat dromen evenzeer elementen uit de toekomst als uit het verleden bevatten.

Dat het ‘vooruitzien in de tijd’ een der moeilijkste problemen oplevert, spreekt vanzelf, maar als feit moet het worden erkend.

In zake de supranormale verwerking (gewoonlijk, maar minder juist ‘telepathie’ geheten) wijzen wij op de zeer vernunftig bedachte en streng doorgevoerde experimenten, in 1920 door G. Heymans, H. W. Brugmans en A. A. Weinberg genomen met de heer A. van Dam, student in de wis- en natuurkunde, die in ’t bijzonder geschikt was voor het opnemen van bewegingsvoorstellingen.

Er werd telkens ongeveer van 2-4 uur op de volgende wijze geëxperimenteerd: Men plaatste in een der benedenvertrekken van het Psychologisch Instituut te Groningen een aan drie zijden en van boven afgesloten kast. In de voorwand van deze kast was een opening aangebracht, waarvoor een gordijn hing en de zich in de kast bevindende proefpersoon kon, door deze opening heen en onder het gordijn door, zijn hand naar buiten steken en over een daar geplaatst horizontaal liggend bord vrij bewegen. Dit bord was in 6 X 8 genummerde velden verdeeld en elke proef bestond hierin, dat door de proefleider een (door het lot aangewezen) veld in het oog werd gevat en vervolgens getracht, in gedachten de beweging der hand van de proefpersoon op zodanige wijze te besturen, dat zij op dat veld terecht kwam. De proefpersoon voerde (zonder het bord te kunnen zien) de bewegingen uit die hem invielen, en drukte, zodra hij het gevoel kreeg, op de juiste plaats te zijn aangekomen, de vinger neer. Er werden nabijheidsproeven en afstandsproeven genomen, die bij elke zitting afwisselden.

Bij de nabijheidszitting stond de experimentator tegenover de kast, waarin zich de proefpersoon bevond, voor deze wel onzichtbaar, maar niet verder dan ongeveer 1 m van hem verwijderd. Bij de afstandsproeven bevond zich de proefleider in een vertrek, dat boven het benedenlokaal lag. Het geluid van een sprekende stem vermocht niet van de ene kamer in de andere door te dringen.

De proefpersoon wees het juiste veld aan in 23 op 77 nabijheidsproeven en in 32 op 80 afstandsproeven; in het ene geval was er dus 30 %, in het andere 40 % succes en het blijkt derhalve — hetgeen zeer opmerkelijk is — dat met de verslapping der waarborgen tegen zintuigelijk verkeer, d.w.z. bij die proeven, waarbij de experimentator zich dichter bij de proefpersoon bevond, geen verbetering, maar veeleer vermindering der resultaten gepaard ging.

‘Wij mogen’, zo luidt de conclusie der allesbehalve onvoorzichtige proefnemers, ‘dus gerust zeggen, dat het bestaan van gedachtenoverdracht onder omstandigheden, die het gewone verkeer door tussenkomst der zintuigen volledig uitsluiten, door deze proeven buiten alle redelijke twijfel wordt gesteld.’ Zoals men weet, zijn velen er van overtuigd, dat de overledenen door middel van een tussenpersoon (medium)zich onder zekere omstandigheden kunnen manifesteren . Het onderzoek van de desbetreffende verschijnselen levert grote moeilijkheden op. Bovenal moet men op de hoede zijn voor het op dit gebied uiterst veelvuldige bedrog en voor de zelfmisleiding, waarvan geen onzer geheel vrij is. Ook moet men eerst het ‘medium’ tot voorwerp van onderzoek maken, alvorens men de door deze tussenpersoon verstrekte gegevens gaat ontleden.

Het ‘medium’ dat jarenlang en zeer nauwkeurig door leden van de ‘Society for Psychical Research’ is onderzocht, en nooit op bedrog is betrapt, mevr. E. Piper, heeft inderdaad blijk gegeven van supranormaal te zijn begaafd.

Wij willen op één voorbeeld wijzen.

Er ‘manifesteerde’ zich door haar een zekere George Pelham (schuilnaam), die reeds bij zijn eerste optreden bijzonderheden mededeelde, welke aan de deelnemers der zitting onbekend waren. Vervolgens ‘manifesteerde’ hij zich herhaaldelijk en wees uit honderdvijftig deelnemers aan die zittingen juist de dertig aan die hem in zijn aards bestaan hadden gekend.

Verscheidene onderzoekers, die zich jarenlang aan een nauwgezette bestudering van deze en soortgelijke feiten hebben gewijd, zijn tot de overtuiging gekomen, dat zulke gegevens slechts door de z.g. geestenhypothese, d.w.z.door het aannemen van de een of andere inwerking van overledenen ongedwongen kunnen worden verklaard.

K. H. E. DE JONG K. H. E. de Jong, De Parapsychologie, 1936.
P. A. Dietz, Telepathie en Helderziendheid, 1936.

Dr W. H. C. Tenhaeff, Het Spiritisme, 1936.

Zorab, De jacht naar het spiritistische bewijs, 1940.