I. opbrengen, opleveren, afwerpen, voortbrengen; geven, verlenen, afstaan; overgeven [stad]; yield the palm to..., als zijn meerdere erkennen, onderdoen voor; yield the point, toegeven; yield precedence, de voorrang gunnen, laten voorgaan; yield up, opleveren; opgeven, afstaan; yield up the ghost, de geest geven;
II. yield oneself prisoner, zich gevangen geven;
III. 1. opleveren, geven; meegeven [bij druk]; 2. toegeven, zwichten; onderdoen (voor to); zich overgeven; yield largely (well), een goed beschot opleveren; yield poorly, weinig opbrengen; yield to, ook: op zij gaan voor; wijken voor;
IV. 1. het meegeven [bij druk]; 2. opbrengst, productie, oogst, beschot.