Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 13-04-2022

top

betekenis & definitie

I. 1. top, kruin, spits, bovenstuk, bovenste; boveneinde, hoofd [v. tafel]; oppervlakte; dak; kap; hemel [van een ledikant]; deksel; blad [v. tafel]; dop [v. vulpen]; 2. mars; 3. fig toppunt; de (het) hoogste (eerste); tops, 1. kappen [v. laarzen]; 2. kaplaarzen; 3. kamwol; (the) tops!, Am prima, eersterangs; at the top, bovenaan; he at the top of his class, nummer één (van de klas) zijn; at the top of his speed, zo hard mogelijk; he at the top of the tree, op de bovenste sport staan, de man zijn; at the top of his voice, uit alle macht, zo hard hij kon; from top to bottom, van boven tot onder; from -top to toe, van top tot teen; on top, bovenaan; bovenop; daarbij; come out on top, overwinnaar zijn, het winnen; on (the) top of..., (boven)op; behalve, bij; on top of this I had to..., daarna moest ik nog...; come to the top, boven (water) komen; she humours him to the top of his bent, zij geeft hem in alles zo veel mogelijk zijn zin;

II. als bovenste, hoogste, eerste; prima; a top G, een hoge G;

III. 1. bedekken; 2. beklimmen (tot de top); 3. hoger opschieten, langer zijn dan; fig overtreffen, uitmunten, zich verheffen boven; 4. toppen; top the list, bovenaan staan; top the poll, de meeste stemmen hebben; to top all, they..., tot overmaat van ramp...;

IV. zich verheffen; top off (up), er een eind aan maken, besluiten; top up with, eindigen met; to top up with, 1. om te eindigen; 2. ook: tot overmaat van ramp.

V. tol; sleep like a top, slapen als een roos.