I. 1. grens; 2. term, uitdrukking, bewoording; 3. termijn; 4. zitting(stijd); duur, tijd; 5. collegetijd, trimester, kwartaal; term of abuse, scheldwoord;
terms, voorwaarden, condities, schoolgeld, prijzen; verstandhouding, voet waarop men omgaat met iemand; keep terms with, op goede voet blijven met; make terms, tot een vergelijk komen; het op een accoordje gooien (niet with); set a term to, een eind maken aan; at our usual terms, tegen de gewone betalingsvoorwaarden; for a term of years, voor een bepaald aantal jaren; in terms of the highest praise, in de vleiendste bewoordingen (uitgedrukt); look on the film in terms of education, de film beschouwen uit een opvoedkundig oogpunt of in verband met de opvoeding; on easy terms, op gemakkelijke betalingsvoorwaarden; on good terms, op goede voet; on terms of intimacy, op vertrouwelijke voet; get on terms with, op goede voet komen met; bring to terms, dwingen zekere voorwaarden aan te nemen; come to terms, tot een vergelijk komen; het eens worden; zie ook: speaking;
II. noemen.