Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

spin

betekenis & definitie

I. 1. spinnen; uitspinnen, laten (doen) draaien; 2. laten zakken [bij examen]; 3. [een tol] opzetten; spin a yarn, een verhaal doen, (zitten) „bomen"; spin out, uitspinnen, fig rekken;

II. 1. spinnen; 2. (in de rondte) draaien; 3. in tolvlucht dalen; 4. sjezen [bij examen]; spin along (on one’s bike), (voort)peddelen, -rollen; spin round, ronddraaien; zich omdraaien; I sent him spinning, ik deed hem achteruit tollen;

III. 1. het spinnen of draaien; 2. tolvlucht; 3. (rij)toertje, tochtje; go for a spin, een toertje gaan maken.

< >