I. zo; zó, (o) zo graag, zodanig; zulks, dat; Am zodat; would you be so kind as to...?, zoudt u, zo vriendelijk willen zijn...?; so as to be understood, om verstaan te worden, zo dat men u verstaat, opdat men u verstaat; so that, 1. zodat; 2. opdat; 3. als... maar; so there!, nou weet je 't!, en daarmee uit!; so to say (speak), om zo te zeggen; so what?, nou... en?, wat zou dat?; a dozen or so, een twaalfmal), ongeveer (plus minus) een dozijn; if so, zo ja; why so?, waarom (dat)?; they were glad, and so were we, en wij ook; I told you so, ik heb het u wel gezegd; I believe (think) so, ik geloof het, ik denk van wel;
II. dus, derhalve; zo, als, indien.