I. voorwerp; oogmerk, bedoeling, doel; onderwerp [v. onderzoek]; object; she looked an object, zij zag er uit als een vogelverschrikker; salary no object, salaris bijzaak;
II. 1. inbrengen (tegen against, to), tegenwerpen; 2. er op tegen hebben; tegenwerpingen maken, bezwaar hebben, opkomen (tegen to).