I. lood [ook = kogels]; potlood; diep-, peillood; zegelloodje; witlijn; the leads (of a house), het plat;
II. loden;
III. 1. met lood bedekken of bezwaren; 2. Plomberen; 3. in lood vatten; 4. interliniëren.
IV. leiden, (tot iets) brengen; aan)voeren; uitspelen; lead the van, de voorhoede aanvoeren; ook = lead the way, vóórgaan, vooropgaan; zie ook: dance III.;
V. vooropgaan, bovenaan (nummer één) staan; leiden; de leiding hebben; uitkomen [bij ’t kaarten]; lead away, wegleiden, wegvoeren; be led away, zich laten meeslepen; lead away from the subject, (doen) afdwalen; lead by the nose, bij de neus leiden; lead off, voorgaan, beginnen; lead of the ball, het bal openen; lead on, vooropgaan, aanvoeren, meeslepen; lead up to, voeren (leiden) tot; aansturen op [in gesprek];
VI. leiding, voorsprong; riem, lijn [voor honden]; hoofdrol; voorbeeld; fig vingerwijzing, aanwijzing; it is my lead; fig volg mijn voorbeeld; take the lead, de leiding nemen;
VII. [bij kaartspel] invite; voorhand;, ik moet uitkomen; follow my lead, speel door in dezelfde kleur.