I. bouwen, vormen, samenstellen; schikken, regelen, inrichten; ontwerpen, opstellen, op touw zetten, bekonkelen, bekokstoven (frame up); in-, omlijsten;
II. in: it frames well, het laat zich goed aanzien;
III. raam, geraamte, frame, chassis; lijst; kozijn; montuur; broeibak; spant; samenstel, inrichting; bouw; lichaam(sbouw); gesteldheid; frame of mind, gemoedsgesteldheid, stemming.