I (aan)gezicht, gelaat, voorkomen; bescherming; steun; he changed countenance, zijn gelaat (suitdrukking) veranderde; give countenance to, steunen; he kept his countenance, hij behield zijn bedaardheid (kalmte), hij hield zich goed [vooral bij iets lachwekkends]; lend countenance to, steunen; put (stare) one out of countenance, iemand (door aankijken) van zijn stuk brengen;
II begunstigen, beschermen, aanmoedigen, steunen.