Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

ZUIVEL

betekenis & definitie

Melk en melkprodukten, hun verwerking en hun afzet.

Melk:

Afscheidingsproduct van uierklieren bij vrouwelijke zoogdieren. De samenstelling is per diersoort enigszins verschillend en heeft een eigen karakter.

Met melk wordt in de regel koemelk bedoeld (andere melk wordt met de diersoort genoemd; de gewonnen hoeveelheden hiervan zijn zeer klein). Het vetgehalte variëert van koe tot koe; ook de gemiddelde opbrengst van de bedrijven kan sterk uiteenlopen; daarnaast zijn er seizoenverschillen.

De consumptiemelk wordt door de fabriek/ melkinrichting volgens wettelijk voorschrift afgeleverdmet een gelijk vetgehalte en gepasteuriseerd (verhit tot 70 a 85 °C). Dit is de zg. dagmelk.

Bij verhitten tot ± 115 °C is de melk in verpakking langer houdbaar (gesteriliseerd). Losse melk wordt sinds ± 1968 niet meer geleverd.

Geur- en smaakafwijkingen.

Deze kwamen vroeger nogal eens voor, vooral na het voeren van verse suikerbietenkoppen en -bladeren. Ook na het weiden op dijken kon de smaak en geur van de melk sterk afwijken als daar kraailook of wilde ui groeide. Bij de huidige bedrijfsvoering komen deze afwijkingen niet meer voor.

Melkwinning.

Vóór 1940 was het melken van koeien in Zeeland voornamelijk het werk van vrouwen en meisjes. In de meeste gebieden werd ook ’s zomers op stal gemolken, doch op Walcheren gebeurde dit hoofdzakelijk in het weiland. Na 1955 werd het melken met de hand in toenemende mate vervangen door machinaal melken. Thans is het machinaal melken van de koeien in Zeeland algemeen. Met deze ontwikkeling kwamen nieuwe systemen, meer apparatuur en andere werkmethoden tot ontplooiing. Oorspronkelijk werd machinaal gemolken met melkapparaten van 18 a 22 liter inhoud, waarbij de koeien opgesteld stonden in een rij.

Vanaf 1960 kwam er een toenemende belangstelling voor doorloopsystemen. Hierbij staan de koeien aan weerszijden van de melker verhoogd opgesteld. De melker kan de handelingen staande uitvoeren. Daarnaast kwamen machines van het melkleidingtype in gebruik, zowel in doorloopmelkstallen als bij het in de rij melken. Bij machines van het melkleidingtype komt de melk rechtstreeks via leidingen van die koe in de tank.

Bij handmelken werden 5 À 7 koeien per uur gemolken. Bij machines van het melkleidingtype en/of gebruik van doorloopmelkstallen is dit, afhankelijk van de omvang van de apparatuur, 35 À 50 koeien per manuur, soms nog meer.

Aan het eind van de vorige eeuw kwamen melkbussen van 30 a 40 liter inhoud in gebruik op bedrijven die melk leverden aan fabrieken. Deze bussen van vertind ijzer en later ook van gehard aluminium werden in een laterstadium algemeen gebruikt. Rond 1970 kwamen melktanks met diepkoelapparatuur op de boerderij in zwang. De melk wordt eens per twee of drie dagen opgehaald met een rijdende melkontvangst (R.M.O.). Deze auto met een opgebouwde tank van 8.000 à 10.000 liter inhoud is uitgerust met ontvangst- en meetapparatuur. Reedseindel978warenallemelkleverende bedrijven in Zeeland in bezit van een melkkoeltank.

Op alle bedrijven is hiertoe een melklokaal gebouwd en ingericht met melkwinnings- en bewaarapparatuur. De melkbussen, die rond driekwart eeuw geleden een nieuw element vormden, zijn hierdoor van de melkveebedrijven verdwenen.

Melkwinningscommissie.

Deze Commissie fungeert als overlegorgaan voor de verschillende instanties, betrokken bij de voorlichting over melkwinning en -behandeling. Zij heeft een coördinerende en voorlichtende taak. De Zeeuwse Melkwinningscommissie is in 1963 door de Gewestelijke Raad van het Landbouwschap ingesteld en is in 1968 ondergebracht bij de Provinciale Raad voor de Bedrijfsontwikkeling in Zeeland te Goes. In 1976 ging deze provinciale commissie op in de nieuwgevormde Melkwinningscommissie voor Zuid-Nederland, gevestigd te BerkelEnschot. De leden worden door de landbouworganisaties aangewezen.

Onderwijs in melken.

Vakkundig en zindelijk melken vormt een belangrijke bijdrage tot het gezond houden van het uierweefsel en het winnen van kwaliteitsmelk. Voor het bevorderen van een doelmatige melkwinning en behandeling worden cursussen gegeven. De eerste cursus in handmelken werd in 1924 te Koudekerke gehouden. In 1956 werd handmelken ook als leervak aan de lagere landbouwscholen ingevoerd. De komst van de melkmachine maakte het onderwijs in handmelken minder actueel. In 1975 is de laatste cursus in handmelken gegeven. Toen het

aantal melkmachines toenam, werden vanaf 1953 ook cursussen in machinaal melken gegeven. In 1964 heeft de Directie van het Landbouwonderwijs een modelleerplan opgesteld zowel voor cursussen als landbouwscholen. Machinaal melken werd in dat jaar als leervak aan de lagere agrarische scholen ingevoerd.

Zeeuwse melkproductie.

Nationaal gezien heeft de Zeeuwse melkproductie door zijn dunne melkveebezetting nooit een grote betekenis gehad. In de laatste 50 jaar is deze relatief nog minder geworden en daalde het landelijk aandeel van 2% tot minder dan 1%. Dit vooral door de grote toename in overig Nederland. In Zeeland is de totale jaarproductie in deze periode met geringe schommelingen ongeveer gelijk gebleven, nl. op 80 a 90 miljoen kg melk. Tot voor kort was de melkproductie van groot belang voor de melkvoorziening in het eigen gewest. De thans langere houdbaarheid van de producten en snelle vervoersmogelijkheden hebben dit belang achterhaald.

Aantal melkveehouders.

Vroeger werd op nagenoeg elk agrarisch bedrijf enig melkvee gehouden. De ontwikkeling van de motorisatie en mechanisatie in de landbouw bevorderde, vooral na 1950, een ontmenging van de productietakken. Voor een groot deel leidde dit tot het afstoten van het melkvee; maar op bedrijven met melkvee neemt het aantal melkkoeien voortdurend toe. Na de overschakeling op melkkoeltanks is het aantal melkveehouders verder afgenomen. In 1950 waren er gemiddeld 3 a 4 melkkoeien per bedrijf, in 1978 waren dit er 26 a 27.

Standaardisatie van de melk.

Dit betekent dat het vetgehalte van consumptiemelk in het gehele land op een gelijk percentage werd gebracht.

De provincie Zeeland viel in eerste instantie buiten deze regeling, voornamelijk door de geringe melkdichtheid, behalve de toenmalige gemeenten Middelburg, St.-Laurens, Souburg, Koudekerke, Vlissingen en Axel. Invoering van deze wettelijke maatregel voor geheel Zeeland vond plaats per 2 februari 1958, met uitzondering van Noord-Beveland. Per 1 april 1969 verviel deze uitzondering. Vóór de standaardisatie (1958) in Zeeland werd een belangrijk deel van de boerderijmelk, nl. rond 30%, rechtstreeks los verkocht aan huis bij consumenten of geleverd aan melkhandelaren, hoewel dit in voorgaande jaren al sterk was afgenomen.

Uitbetaling van de melk.

Aanvankelijk werd uitbetaald per liter. Voor een eerlijke verdeling van het melkgeld wordt thans uitbetaald naar gewicht en vetgehalte (in Zeeland sinds 1930; sinds 1970 is hier ook het eiwitgehalte van invloed op de prijs). Ook de hygiënische kwaliteit wordt in aanmerking genomen, reeds vanaf 1933 op Walcheren en sinds 1952 bij alle zuivelfabrieken benoorden de Westerschelde, sinds 1957 ook bij de fabrieken in Zeeuws-Vlaanderen, toen dit landelijk wettelijk geregeld werd.

Het kwaliteitsonderzoek vindt sinds 1968 onafhankelijk plaats op het melkcontrolestation bij de Gezondheidsdienst voor Dieren te Goes.

Zeeuwse Melkfederatie.

Deze vereniging, opgericht in 1932 en gevestigd te Middelburg, had ten doel de bevordering van een goede melkvoorziening voor de bevolking en de behartiging van de belangen der betrokkenen bij de productie, de verwerking en de handel van de melk en melkproducten. Sedert 1938 leidde de Federatie op tot vakbekwaamheid. Per 1 juli 1973 werd de federatie opgeheven en ging ze op in de Algemene Vereniging voor Melkvoorziening (A.V.M.) Zuid-Nederland te Berkel-Enschot. In de tijd tot 1958, toen rauwe melk rechtstreeks aan consumenten of via melkhandelaren werd geleverd, heeft de Federatie vooral in de prijsstelling een belangrijke functie gehad. Tevens stimuleerde zij het vakonderwijs en bevorderde zij het saneren van de wijken voor de melkhandelaren.

Melkhandel

Voorheen mocht iedere melkveehouder melk rechtstreeks verkopen aan consumenten zowel door huisverkoop als door uitventen. Ook kon ieder die dat wilde een melkzaak beginnen, die dan zijn melk betrok rechtstreeks van boerderijen. Vooral in de crisisjaren (dertiger jaren) leidde dit tot felle concurrentie. In 1938 waren er 1800 melkslijters in Zeeland waarvan de meesten tevens melkveehouder waren. De sanering van de melkhandel zette zich vooral door toen in 1958 alle consumptiemelk werd gestandaardiseerd en uitventen van rauwe melk niet meer was geoorloofd.

Boter en boterbereiding.

Vroeger werd de boter uitsluitend op de boerderij gemaakt. De melk werd in teilen weggezet om het vet te laten opromen. Na 24 uren werd de room afgeschept en in roomtonnen verzameld om te zuren. De afgeroomde melk werd aan jongvee en varkens gevoerd. De verzuurde room werd om de 2 of 3 dagen gekarnd tot boter en de karnemelk bleef over.

In Zeeland vond de mechanische ontroming aan het eind van de 19e eeuw, mogelijk gemaakt door de centrifuge (ontromer), veel belangstelling bij de veehouders. De ondermelk, nu ook centrifugemelk genoemd, kon vers worden gevoerd. Vanouds werd voor het karnen van boter een ton gebruikt met los deksel met een opening voor een houten pols,

Omstreeks 1970 werd de bezorging van gekoelde melkprodukten met daarvoor speciaal ingerichte wagens ingevoerd. Bovenstaande bestelwagen is, anno 1983, nog steeds in gebruik.

Watering kwamen te hangen. Het sluitstuk aan de westelijke zijde was de dam onder Heinkenszand die in 1554 werd gelegd tussen de St.-Anthonispolder en de Zuiderlandpolder. In het oostelijke gebied van de Zwake kwam een vaste oeververbinding tot stand toen in 1445 een dam werd gelegd tussen ’s-Gravenpolder (Oude Polder van Voortrappen) en de Nieuwe Hoondertpolder. Aan weerszijden van deze dam kwamen de Middelzwakepolder en de Oude en Nieuwe Zwakepolders tot stand. Door de dam werd de oude vaarweg Middelburg-Antwerpen afgesloten. Aan de westzijde van het overblijfsel van de Zwake ontstond door de dam van 1554 de Louisepolder, genoemd naar de echtgenote van de ambachtsheer van Nisse, Louise van Croy.

Wat er nog overbleef van de Zwake werd verder opgevuld door bedijkingen in de 17e eeuw: de Nieuwe Kraayertpolder van 1612, de herdijking van de polder Borssele in 1616 en de West Kraayertpolder van 1642. In de Zak van Zuid-Beveland vindt men onder Nisse en ’s-Gravenpolder in het landschap sporen van de Zwake terug in de vorm van overblijfselen van de oude bedding, kreken en welen. Het 11 ha metende natuurgebied bij de Zwaaksedijk onder ’s-Gravenpolder geeft hiervan een goed voorbeeld.

LITERATUUR

De Bruin, Vier eeuwen Sloe. Dekker. Zuid-Beveland.