Paal- of staakrijen waarlangs latten of gaarden (uitgezóchte takken rijshout) werden 'gebreid' (gevlochten).
Zijn in Zeeland veelvuldig toegepast bij dijken → oeverwerken. Voor dijkverdediging werden ze vaksgewijs als taludbekleding van rijsen rietbeslag aangebracht, waarbij de palen voldoende ver in de grond werden gedreven. De vakken werden met steen gevuld waarbij opdrijven van het beslag werd voorkomen. Bij de → oeververdediging werden ze bij de klassieke zinkstukken toegepast. Aangebracht op de bovenste wiepen (bovenroosterwerk) ontstond een vaksgewijze indeling waardoor bij beballasting van het stuk het afrollen der stenen werd voorkomen. Ze zijn door de moderne zinkmethoden verdrongen.
Bij eenvoudige dijkwerken worden ze nog wel eens als tijdelijke verdediging uitgevoerd. Men maakt binnendijks soms gebruik van vlechttuinen om bij v. inzakken van taluds te voorkomen zoals bij sloten en watergangen, die in een losgepakte ondergrond zijn gegraven.
De klassieke vlechttuinen zijn de laatste decennia in de meeste gevallen verdrongen door de zg. Azobématten, een vlechtwerk van dunne strippen Azobéhout, die als fabrieksproduct in verschillende vorm in de handel zijn. Men gebruikt ook wel z.g. spantuinen waarbij een sterk weefsel van kunststof achter palen wordt gespannen.