Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

DIJKEN

betekenis & definitie

Op schor of maaiveld aangebrachte ophogingen van klei, dienst doende als waterkering. Tegenwoordig wordt een dijk meestal opgespoten en onder profiel gebracht met zand, afgedekt met klei en als eerste waterkering in de regel voorzien van een steenglooiing (→ bedijken).

Zeeland is een provincie met enige honderden km dijk. Men onderscheidt twee hoofdgroepen:

a. buitendijken of zeedijken, de eerste waterkeringen, ook genoemd ‘de wakers’.
b. binnendijken, de tweede, derde enz. waterkeringen, resp. ook genoemd ‘de slapers’ en ‘de dromers’; tot deze groep behoren ook de kanaaldijken, die in eerste instantie het kanaalwater binnen bepaalde grenzen moeten houden. Naar gelang de bestemming spreekt men ook van inlaagdijk, tuimeldijk, schenkeldijk, bandijk en schaardijk (laatstgenoemde twee meestal bij boven-rivieren). Afhankelijk van de vorm, ligging of begroeiing kregen in Zeeland vele dijken namen als: platte-, groene-, droge-, lange- en zuiddijk, noorddijk enz.

Tot in de 15e eeuw werden tot binnendijk geworden zeedijken dikwijls afgegraven als een aangrenzende aanwas ingepolderd was. Het is duidelijk dat dit bij overstromingen fatale gevolgen kon hebben; daarom werd dit afgraven van binnendijken verboden bij Placcaat van Philips van Bourgondië van 11 juni 1452. De laatste decennia zijn weer enkele binnendijken afgegraven voor → kleiwinning.

Bij het type Zeeuwse zeedijk kent men de volgende benamingen:

a. dijkszate of dijkstaal,
b. binnenberm,
c. hiel,
d. binnentalud of binnenbeloop,
e. binnenkruinlijn,
f. kruin,
g. buitenkruinlijn,
h. buitentalud of buitenbeloop,
i. buitenberm,
j. verdedigd talud of beloop of buitendossering,
k. teen,
l. kreupelberm.

Vanaf de teen wordt het beloop en, afhankelijk van de zwaarte van de golfaanval, soms ook de buitenberm en het daarboven gelegen buitenbeloop (of een deel daarvan), verdedigd door middel van een glooiing. Hiervoor wordt onder meer gebruik gemaakt van natuursteen. Het bekendste materiaal is basalt in de vorm van zeshoekige zuilen, in welke gedaante dit gesteente in de natuur voorkomt. Het meeste hier te lande toegepaste basalt komt uit Duitsland. Daarnaast worden andere natuursteensoorten toegepast in de vorm van rechthoekige blokken zoals graniet, afkomstig uit verscheidene landen in Europa en Doornikse steen uit België. Naarmate in de laatste decennia bij de versterking in het kader van de → Deltawet vele dijken belangrijk grotere afmetingen krijgen dan voorheen, zijn twee nieuwe materialen sterk opgekomen, nl. beton en asfalt.

Beton het meest in de vorm van rechthoekige blokken, waarvan de bovenkant hetzij vlak is dan wel zodanig is gevormd dat de golfoploop wordt geremd. Asfalt wordt veelal met zand en steenslag samengesteld tot asfaltbeton, ter plaatse gestort, verdeeld en afgewerkt tot een laag, meestal tussen 15 en 30 cm dik, afhankelijk van de eisen die aan de glooiing worden gesteld.

In totaal is in Zeeland rond 4.000.000 m2 glooiing aanwezig.

De kreupelberm aan de teen van de dijk bestaat veelal uit stortsteen; dit is een laag ter plaatse gestorte natuursteenblokken van onregelmatige vorm.

LITERATUUR

De Bruin en Wüderom, Tussen afsluitdammen. Huitema, Dijken.