Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

KWIKSTAARTEN

betekenis & definitie

In Zeeland komen drie soorten kwikstaarten voor.

Witte kwikstaart (Motacüla dlba; W.: lentertje; Sch.: boonezaaïer; Z.B. en W.: mispitloöpertje; Z.B., Sch. en W.: paerdewachtertje; Z.V1.: perdewachterken; Z.V1: pjerdewachter en Z.B. en W.: teêlezeêkertje). Gele kwikstaart (M. fldva; Z.B. en W.: schaepewachtertje; Z.VL, Z.B. en W.: koeiewachtertje; Z.V1.: geel paerdewachterke) kleiner en met kortere staart dan de witte kwikstaart; gele buik, groengele rug en grijze kop. In Zeeland algemene broedvogel met 2000-4000 paar. Broedt in grasland, bouwland, langs dijken en soms in schorren. Uitgesproken trekvogel die in april arriveert en in augustus-oktober weg- en doortrekt. Grote gele kwikstaart (M. a'lla cinéra), heeft een zeer lange staart, gele buik en stuit en grijze rug.

Broedvogel van beken, o.a. in oost Nederland en in Zuid-Limburg. In Zeeland is één broedgeval bekend: in 1962 in de oude sluis van Sas van Gent. Verder is deze soort een regelmatige doortrekker in klein aantal in september-oktober en in februariapril en een wintergast in zeer klein aantal.