Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

Jacobus BORSIUS

betekenis & definitie

(Amsterdam, 5 jan. 1802-Middelburg 20 okt. 1857). Kerkhistoricus.

Besloot zijn theologische studie in Leiden op 30 april 1825 met een proefschrift over het burgerlijk, huiselijk en godsdienstig leven der eerste christenen en werd in 1825 predikant te De Meern, in 1826 te De Bildt. In 1833 ging hij naar Zierikzee, waar hij maar kort bleef (2 mei-22 september). Op 6 oktober van dat jaar deed hij zijn intree te Middelburg. Borsius heeft in veel kerkelijke besturen gezeten. Enkele malen was hij praeses van de Algemene Synode der N.H.Kerk. Ook bewoog hij zich op maatschappelijk terrein en was o.a. secretaris en bibliothecaris van het Zeeuws Genootschap.

Borsius maakte als kerkhistoricus dankbaar gebruik van de bronnen die hij te Middelburg bij de hand had. Zo ontstonden zijn studies over Antonius Walaeus, over Johannes Snoep, predikant op de vloot van De Ruyter en Hermannus Faukelius. Voorts verschenen van zijn hand: Onbekende bijzonderheden aangaande Mr. Jacob Roggeveen, alsmede de akten van de bijeenkomst van enige gereformeerde predikanten in 1615 te Amsterdam, waar de troebelen tussen de Remonstranten en Contra-Remonstranten aan de orde kwamen.Ook heeft Borsius zich historisch bezig gehouden met het gezag van de Nederlandse geloofsbelijdenis en de Heidelbergse catechismus. Tenslotte verschenen van hem tal van bijdragen in kerkelijke bladen.

LITERATUUR

Biographisch woordenboek Prol. godgeleerden. Nagtglas, Levensberichten. N.N.B. W,, IV.

< >