Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

BRUINWIEREN

betekenis & definitie

(Phaeophyceae). Groep van → zeewieren, herkenbaar aan bruingroene tot zeer donkerbruine kleur. Zij leven vooral in het getijdengebied vanaf de hoogwaterlijn tot beneden de laagwaterlijn, vastgehecht op vaste substraten.

Opvallend is dat de grotere bruinwieren op beschutte plaatsen in duidelijk gemarkeerde gordels voorkomen op de steenglooiingen (zonering).

Het bruinwier dat het beste tegen de uitdrogende werking van de atmosfeer bestand is, groeit het hoogst op de glooiing. Daaronder volgen dan de soorten die een hoger vochtgehalte nodig hebben.

Het grootste Nederlandse zeewier, het → suikerwier (Laminaria saccharina) dat tot 3 m lang kan worden, verdraagt zeer slecht uitdroging en groeit dan ook vrijwel permanent onder water. Het suikerwier komt slechts op enkele plaatsen in de Oosterschelde voor. Het → blaaswier (Fucus vesicolosus) en het → knotivj\ev(Ascophyllum nodosum) groeien massaal tussen de hoog- en laagwaterlijn. Ze zijn voorzien van luchtblazen waarmee ze zich zwevend in het water houden. Deze luchtblazen maken een knappend geluid als men er op trapt (klappers). De vele dm lange bruinwieren worden wel gebruikt als verpakkingsmateriaal voor oesters en mossels. In het verleden werden de bruinwieren geoogst voor industriële doeleinden (zie alginaten uit → zeewier).

< >