Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

COBBENHAGEN, MARTINUS JOSEPH HUBERTUS

betekenis & definitie

(Gulpen 1893-Tilburg 1954); volgde gymnasium te Rolduc, studeerde daar en te Roermond van 1911-1917 philosofie en theologie; werd in 1917 tot priester gewijd, studeerde tot 1921 handelswetenschappen aan de Nederlandse Handelshogeschool te Rotterdam; werd in 1921 leraar te Rolduc, promoveerde in 1927 tot dr. in de handelswetenschappen; werd in dat jaar buitengewoon hoogleraar aan de Kath.Economische Hogeschool te Tilburg en in 1929 hoogleraar in de algemene leer der economie.

Was in 1927 een der grondleggers van de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg; hoogleraar: wordt beschouwd als de grote promotor van de Tilburgse Hogeschoolgemeenschap; was de initiator van de comite’s voor maatschappelijke wederopbouw, direct na de bevrijding van het zuiden in 1944, in diverse Brabantse steden opgezet, zoals in Tilburg, ’s-Hertogenbosch en Eindhoven; opgezet als studie-commissie en adviesorgaan voor de overheid, soort gemeenteraden in spé; deze hebben tot de zomer van 1945 bestaan. Werken van hem o.m.: Verzamelde opstellen en voordrachten over wetenschappelijke beoefening economisch hoger onderwijs en academische levensstijl (1945).

Er is een leerstoel, naar hem genoemd, ingesteld in 1982. Dit is een wisselleerstoel voor gasthoogleraren.

Publikaties: De verantwoordelijkheid in de onderneming (proefschrift), 1927; De bedrijfshuishoudkunde als wetenschappelijk studievak, 1931; Economische wetmatigheid, economische mogelijkheid en zedelijke eisen, 1932 (rede); De culturele betekenis van het onderwijs op economische en sociale grondslag, 1932: Bedrijfseconomische studiën, 1932; Theoretische beschouwing over het verband tussen inkomstentheorie en prijstheorie, 1933; Arbeidsbesparing en werkeloosheid, 1933; Solidarisme en sociaal-economische ordening, 1934; Grondslagen voor de sociaal-economische reconstructie van Nederland, 1936, en vele bijdragen in tijdschrift „Economie”; Grondslagen en motieven van het economisch handelen, 1945 (rede).

< >