Gepubliceerd op 30-05-2019

Apen

betekenis & definitie

Onderorde Anthropoidea Apen Families: Cebidae Capucijnapen (Alouatta, Aotes, Ateles, Cacajao, Cebus, Chiropotes, Lagothrix, Pithecia, Saimiri), Callimiconidae Springapen (Callicebus), Callithricidae Penseelaapjes (Callithrix, Leontocebus, Oedipomidas, Saguinus, Tamarinus)

Alle op deze bladzijden afgebeelde dieren zijn apen van de Nieuwe Wereld. Ze bezitten geen wangzakken en geen zitknobbels. Het kraakbenige neustussenschot is zeer breed, waardoor de neusopeningen ver uit elkaar staan en zijdelings omhoog gericht zijn. Ze worden dan ook wel breedneusapen genoemd, in tegenstelling tot de smalneusapen van de Oude Wereld. De kop is rond zonder bijzonder uitspringende neus. De staart is lang en bij vele soorten tot een krachtig grijporgaanontwikkeld, dat in staat is het gehele lichaam vrij zwevend te dragen, maar waarmee ze ook als met een hand dingen kunnen grijpen.

Het zijn boombewoners, die zelden op de grond komen. Hun verspreidingsgebied is tropisch Zuid-Amerika van de zuidelijke oerwoudgrens in Argentinië tot het zuiden van Mexico. Hun boven de halfapen uitgaande ontwikkeling moge blijken uit het driemaal grotere hersenvolume dan van dieren van gelijke grootte.

Er is slechts één soort met een nachtelijke levenswijze, het nachtaapje, ook wel doeroecoeli of mirikina genoemd. De zeer grote ogen stellen het dier in staat ook bij vrijwel volkomen donker nog voldoende te zien. Ze schijnen kleurenblind te zijn. De wijfjes brengen vaak tweelingen ter wereld. De titi’s of springapen zijn van dezelfde grootte en doen in menig opzicht aan de klauwaapjes denken; ook hun nagels zijn klauwachtig verlengd. Het zijn echter uitgesproken dagdieren, met uiterlijk en gedrag van nachtapen bij dag.

Merkwaardige vormen zijn de saki’s en oeakari’s, de laatste meestal roodbruin in verscheidene tinten en de enige breedneusapen met verkorte staart. Snuit en schedel zijn vrijwel naakt en scharlakenrood gekleurd.

Overeenkomstig van bouw, met een dichtbehaarde staart maar minder opvallend van kleur zijn de saki’s of pluimstaartapen, waartoe ook de zilverpluimstaartaap toe be-hoort. Bovendien bezitten de tot dezelfde groep behorende satansaapjes of baardsaki’s (Chiroptes) een prachtige „zeemanshaard“, die slechts ogen, neus en mond vrij laat. Niet zelden lopen de pluimstaartapen rechtop, waarbij ze met de hooggeheven armen balanceren. Lopen ze op vier poten, dan heffen ze de staart op dezelfde manier S-vormig omhoog als de halfapen.

Nauw verwant aan de eigenlijke capucijnaapjes (Cebus) zijn de doodskopaapjes. Deze laatsten hebben in verhouding tot hun lichaamsgewicht het grootste hersenvolume van alle primaten, incluis de mensapen en de mens.

Grote soorten uit de Nieuwe Wereld zijn de brulapen, de wolapen, de spinapen en de slingerapen. Bij hen is het einde van de grijpstaart onbehaard. Het tongbeen van de brulapen is tot een soort trommel uitgegroeid en de keel is opgezwollen, het strottenhoofd sterk vergroot; met deze resonancebodem voor hun vervaarlijk gebrul weten ze vermoedelijk hun territorium af te bakenen. Hun gebrul moet op 2½ km afstand in het oerwoud hoorbaar zijn. De spin- en slingerapen bewegen zich als ware acrobaten door de toppen van de bomen, en dezelfde gymnastiek maakt ook de wolaap af en toe, doch niet zo snel omdat zijn ledematen korter zijn. Als regel leven bij deze soorten mannetjes, wijfjes en jongen in kleine of grote horden samen, vaak zelfs met andere soorten gemengd.

De spinaapjes lijken op slingerapen, zijn wat bedachtzamer en staan in dat opzicht wat dichter bij de wolaapjes. Ze hebben een bloot gezicht, dat rood kan zijn zoals bij de oeakari. Ook in hun vaderland, de oerwouden van Zuidoost-Brazilië, zijn ze zeldzaam. Evenals alle breedneusapen gedijen ze slecht in gevangenschap. Iets forser zijn de slingerapen, waarvan we ook meerdere vormen kennen. Wanneer ze geen haast hebben slingeren ze niet door de bomen, maar lopen op vier poten rond.

Ze kunnen ook rechtop lopen en staan. Het hoofdvoedsel van al deze breedneusapen bestaat uit bladeren en vruchten, die met de hand geplukt en naar de mond gebracht worden. De in dierentuinen het meest gehouden breedneusapen zijn de capucijnaapjes. Deze gebruiken weliswaar hun staart als steunorgaan, maar gebruiken hem echter ook om er mee te grijpen, doch zullen er nooit vrij aan hangen zoals andere soorten dat doen.

Evenals zovele andere verwanten hebben de capucijnaapjes, de voor ons in huis vervelende gewoonte, om de handen, voeten en vacht met de eigen urine in te wrijven. Ze zijn niet zo gevoelig voor temperatuurschommelingen en stellen ten aanzien van voeding en onderhoud betrekkelijk lage eisen. Vrij in huis gehouden zijn ze gauw hinderlijk, niet alleen omdat ze overal hun kleverige vingerafdrukken achterlaten, maar ook omdat ze niet zindelijk worden. Niettemin behoren ze tot de weinige soorten die goed te houden zijn. Veel gevoeliger, maar door hun geringe grootte, hun aardig voorkomen en potsierlijk uiterlijk worden slingeren klauwaapjes vaak als huisdieren gehouden. De laatsten met een groot aantal soorten, waaronder het wit-penseelaapje met witte oorspitsen en een witte kopvlek en het zwarte-slingeraapje met zwarte oorpenseeltjes en een grote zwarte kopvlek.

Ze hebben beide geringde staarten. Bij al deze kleine soorten draagt de moeder alleen in het eerste begin het jong; de vader neemt al gauw deze taak over, terwijl de moeder het alleen nog zoogt.